Stamreeks
In een stamreeks worden de opeenvolgende generaties aangeduid met Romeinse
cijfers (I, II, III). De stamvader krijgt het cijfer I, zijn zoon II, zijn
kleinzoon III enzovoort.
Genealogie en parenteel
Dat systeem wordt in een genealogie of parenteel verfijnd door de kinderen
van de stamvader in volgorde van geboorte de cijfers 1, 2, 3 enzovoort te
geven. Kinderen met nageslacht krijgen een generatienummer, gevolgd door
kleine letters a, b, c enzovoort.
Kwartierstaat
Bij kwartierstaten wordt het 'systeem-Kekule' het meest gebruikt. De
'proband' (de persoon van wie de kwartierstaat wordt opgesteld) krijgt
nummer 1 en zijn of haar vader en moeder respectievelijk nummer 2 en 3.
De ouders van de vader krijgen de nummers 4 en 5, die van de moeder 6 en 7. Mannen hebben altijd een even nummer (behalve de mannelijke proband), vrouwen een oneven nummer.
De kwartiernummers van de ouders kunnen eenvoudig berekend worden, door het nummer van het kind te vermenigvuldigen met 2 (voor de vader), en er 1 bij op te tellen (voor de moeder).
De kwartiernummers van de ouders kunnen eenvoudig berekend worden, door het nummer van het kind te vermenigvuldigen met 2 (voor de vader), en er 1 bij op te tellen (voor de moeder).
Voorbeeld: Heeft het kind nummer 231 dan heeft zijn vader nummer 462 en zijn moeder 463.
Ik | 01 | ||||||||||||||
Ouders | 02 | 03 | |||||||||||||
Grootouders | 04 | 05 | 06 | 07 | |||||||||||
Over-grootouders | 08 | 09 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | |||||||
Etcetera... |